Het Sociaal en Cultureel Planbureau publiceerde deze maand de negende editie van zijn tweejaarlijkse “De Sociale Staat van Nederland”. In dit uitgebreide verslag wordt dit keer ook teruggekeken op de ontwikkelingen in de afgelopen 25 jaar. In de Slotbeschouwing wordt er geconcludeerd dat die ontwikkelingen een redelijk positief beeld vertonen, maar dat er ook nog hardnekkige problemen zijn.
Een van die problemen is het gevoel van onzekerheid. Een meerderheid van onze burgers denkt dat het met Nederland de verkeerde kant uitgaat. En dat terwijl we met zijn allen slimmer, welvarender, dikker, grijzer en tevredener zijn geworden. Hoe moet dat wijdverbreide gevoel van onzekerheid dan verklaard worden?
De groeiende flexibiliteit op onze arbeidsmarkt speelt hier een rol. In de afgelopen twintig jaar (1996-2016) nam het aantal vaste arbeidsrelaties af van 71% naar 61% en groeide het aantal flexibele arbeidsrelaties van 16% naar 22% en het aantal zzp-ers van 8% naar 12%. Deze groeiende flexibiliteit levert niet alleen onzekerheden op wat betreft de individuele vooruitzichten op de arbeidsmarkt, maar levert ook onzekerheid op rond het inkomen. Onderzoek van Willis Towers Watson laat zien dat op dit moment 38% van de Nederlandse werknemers aangeeft dat zij zich zorgen maken over hun financiële toekomst. Onder jongeren en vooral onder de millennials is deze ongerustheid nog groter: 43% van deze groep maakt zich zorgen over de financiële toekomst. Van de Nederlanders verwachten er twee op de vijf niet voldoende financiële middelen te hebben voor hun pensioen en 70% gaat er vanuit dat ze er dan slechter zullen voorstaan dan de generatie van hun ouders.
De zorgen om de pensioensituatie hangen onder meer samen met vergrijzing. In de afgelopen 25 jaar steeg de levensverwachting van mannen (bij geboorte) van 74,1 naar 80 jaar, ofwel met 5,9 jaar, en voor vrouwen van 78,5 jaar naar 83 jaar, ofwel met 4,5 jaar. Deze pittige vergrijzing levert het vooruitzicht op van het opschuiven van de a.o.w.-leeftijd, verhoging van pensioenpremies en dalende pensioenuitkeringen.
In de afgelopen 25 jaar steeg het opleidingsniveau van onze bevolking indrukwekkend. Het aantal laagopgeleiden daalde in deze periode van 45% naar 23%, het aantal middelbaar opgeleiden nam toe van 37% naar 40% en het aantal hoger opgeleiden verdubbelde van 18% naar 36%. Deze ontwikkeling leidt tot andere concurrentieverhoudingen op de arbeidsmarkt en zorgt vooral bij millenials, mede door de afschaffing van de basisbeurs, tot een stevige onzekerheid.
Hoewel de inkomensverschillen in de afgelopen 25 jaar volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau niet gegroeid zijn, vindt een groeiend aantal landgenoten dat de bestaande inkomensverschillen nu te groot zijn en dat die kleiner moeten worden: 74%. In 1990 was nog maar 55% van de Nederlanders deze mening toegedaan.
Van de participatiesamenleving komt ook nog niet zoveel terecht. Het aantal leden van een vakbond nam van 1,8 miljoen in 2000 af tot 1,5 miljoen in 2016. Het aantal leden van een politieke partij daalde van 325.000 in 1990 naar 265.000 in 2017.
Tegelijk steeg de tevredenheid met het leven van een gemiddelde score van 7,6 in 2004 naar 7,8 in 2017 en steeg het aantal landgenoten met obesitas van van 30% in 1990 naar 43% nu. Bijna 75% is tevreden met de beschikbare vrije tijd.
Het antwoord op de vraag “hoe goed gaat het nu echt met Nederland ?” hangt af van de vraag waar je naar kijkt en welke bril je opzet. Ieder voordeel (flexibilisering) heeft ook zijn nadeel (grote onzekerheid). Dat is het Sociaal Cultureel Planbureau niet ontgaan!
De Sociale Staat van Nederland, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2017, 385 blz., 49,50 euro. Gratis toegankelijk op internet, download de publicatie hier.
Met toestemming overgenomen van XpertHR