Vanaf Prinsjesdag vorig jaar hebben we het onze Premier met een gelukzalige glimlach veelvuldig horen verkondigen: “iedereen gaat er in 2018 op vooruit !” Nu de salarissen voor de eerste maanden van 2018 binnen zijn, wordt het tijd voor een factcheck, waarbij we ons beperken tot werkend Nederland.

ADP, de grootste salarisverwerker van ons land, temperde het optimisme al vroeg dit jaar. Weliswaar gaat het maandloon, volgens ADP, voor de gemiddele werkende Nederlander er in januari van dit jaar zo’n 7 tot 8 euro netto op vooruit, maar dat lijkt niet voldoende om de inflatie (naar verwachting 1,3 tot 1,6% dit jaar) bij te benen. Want als we kijken wat deze inflatie betekent in euro’s, dan moeten we toch denken aan een prijsstijging van circa 362 tot 445 euro (1,3% tot 1,6% voor een modaal netto jaarloon van zo’n 27860 euro in 2017).

Ook het Nibud waarschuwt inmiddels voor te veel optimisme: “de koopkracht voor de meeste Nederlanders gaat er in 2018 nauwelijks op vooruit”. Van de bruto loonstijging van 2,2%, die Nibud voor dit jaar verwacht, blijft ten gevolge van 1,6% inflatie en fiscale inwerkingen niet meer dan een gemiddelde koopkrachtverbetering van zo’n 0,5% over.

En voor de modale werkende spreken we dan weer over circa 140 euro op jaarbasis, of een kleine 12 euro per maand.

Dit beeld komt redelijk overeen met de koopkrachtprognose van het Centraal Planbureau. In haar Macro Economische Verkenning voor 2018 voorspelde het CPB een mediane koopkrachtverbetering van 0,6%.

Dat er wellicht toch sprake zal zijn van een wat gunstiger koopkrachtverbetering is te danken aan de incidentele loonkostenstijging. Voor dit jaar wordt deze incidentele loonkostenbeweging (de totale loonkostenontwikkeling minus de contractloonstijging) door het CPB geraamd op 1,1.%. Maar anders dan bij de aanpassing van loonschalen in c.a.o.’s komt de incidentele loonstijging niet altijd ten goede aan alle werknemers. Je moet dus een beetje geluk hebben!

En dan is het te hopen dat het eigen consumptiepakket overeenkomst vertoont met het pakket waarop het CBS zijn consumenten prijsindex baseert. Deze prijsindex (CPI) is een uiterst verfijnd instrument, dat maar liefst 14 kostenafdelingen kent, met per afdeling 42 groepen, waarvan 31 groepen weer in 99 klassen uiteenvallen en 30 klassen weer 113 subklassen kennen. Als het eigen consumptiepakket aan de kant van wonen, energie, de kruidenier, ziektekosten, belastingen wat gevoeliger is voor inflatie dan het CPI-model, dan is een extra kostenstijging van meer dan 140 euro per jaar al snel aan de orde.

Onze ambitieuze overheid zorgt ook in 2018 voor aardig wat risico’s voor onze koopkrachtontwikkeling. Dat komt omdat volgens de Miljoenennota 2018 de overheidsuitgaven dit jaar met 12,4 miljard euro (meer dan 700 euro per burger) toenemen t.o.v. de begroting voor het afgelopen jaar en ook een begrotingsoverschot van 7,8 miljard wordt nagestreefd.

Overigens lijkt het er op dat de Nederlandse consument qua bestedingen aardig op dreef begint te komen en zich niet te veel aantrekt van de waarschuwende woorden van ADP, NIBUD, CPB en anderen. Dat is goed voor onze economie. En als die extra bestedingen, niet gefinancierd kunnen worden uit de koopkrachtontwikkeling, dan gebeurt dat door het opnemen van wat extra consumptief krediet, of door de spaarsokken, die tijdens de recessie royaal gevuld werden, wat leger te maken.

Als de lonen in 2018 met 3,3% stijgen (2,2% initieel en 1,1% incidenteel) hoeft de Voorzitter van VNO/NCW zich niet schuldig te voelen. Hij sprak zich, uitgaande van een groei van het BNP met meer dan 3%, al eerder uit voor een loonstijging in 2018 van “zo’n procent of drie, door de bank genomen”. Mochten we dat niet halen, dan gaan we er dit jaar toch wat minder op vooruit dan de 0,5% of 0,6% (140 tot 170 euro) waar Nibud en CPB op rekenen.

 

Dr. Job Hoogendoorn, adviseur Erasmus OR Centre

 

 

Deze blog werd met toestemming overgenomen van XpertHR.