Bestuurders van grote organisaties moeten met veel verschillende stakeholders en hun belangen rekening houden. Daarbij gaat het o.a. om klanten, leveranciers, concurrenten, de wetgever, de fiscus, werknemers en ook aandeelhouders. Maar wat nu als de belangen van bestuurders en aandeelhouders steeds meer synchroon gaan lopen en bestuurders daardoor aan de belangen van andere stakeholders wat minder gewicht toekennen? Deze synchronisatie van bestuurders- en aandeelhoudersbelangen vindt bij beursgenoteerde ondernemingen in een flink tempo plaats.

 

Doordat aandeelhoudersvergaderingen bonustoekenning aan bestuurders koppelen aan de voorwaarde voor belegging van de bonus in eigen aandelen van de onderneming, loopt de participatie van bestuurders in het aandelenkapitaal van hun vennootschap op verschillende plaatsen stevig op. Het percentage van het vaste jaarsalaris dat de bestuursvoorzitter belegd moet hebben in het eigen bedrijf is inmiddels 700% voor Shell, 500% voor Unilever, 400% voor Philips en voor RELX, 300% voor DSM en ASML, 200% voor KPN en meer dan 100% voor Ahold Delhaize.

 

Wat betekent dit voor de onafhankelijkheid van de bestuursvoorzitter en vooral voor zijn of haar mogelijkheden om ook de langere termijn belangen van de vennootschap en haar stakeholders van voldoende aandacht te voorzien? En wat zijn de mogelijkheden voor andere stakeholders om de wenselijkheid van deze ontwikkeling ter discussie te stellen, af te remmen of terug te draaien.

 

Aandeelhouders die er in slagen om via het beloningspakket van bestuurders hun loyaliteit te kopen (of omkopen?) zijn uiteraard niet nieuw. De openheid, dankzij de regels voor verslaggeving, waarmee dit gebeurt, laat zien dat er sprake is van een trend en niet van incidenten. Deze trend past niet bij Rijnlands denken en een Rijnlandse traditie. Gaan we sluipend naar een steeds meer Angelsaksisch model? Wat blijft er over van de veelgeprezen “countervailing powers”?

 

Een andere stimulans voor meer korte termijn denken treffen we in het beleid dat beursgenoteerde bedrijven denken te ontwikkelen om zich een ongewenste overname van het lijf te houden. De ongewenste kopers worden nogal eens mede aangetrokken doordat hun targets over een mooie appel voor de dorst, over een gezond of sterk eigen vermogen beschikken. Deze appel is prettig voor wat mindere tijden op de lange termijn, en dankzij onze conjunctuurcycli weten we dat er altijd wel een wat minder voorspoedige periode komt. Maar om ongewenste kopers niet te verleiden of om ze af te schrikken, wordt er nu kritisch gekeken of al dat eigen vermogen wel nodig is of dat dit via o.m. het dividendbeleid afgeroomd kan worden. Dat de appel voor de dorst daarmee verschrompelt en er voor tegenvallers op de langere termijn geen voldoende buffer meer overblijft, is dan kennelijk minder belangrijk.

 

Ook de kans op ongewenste overnames stimuleert m.a.w. het korte termijn denken. Dat de Ondernemingskamer voor PPG versus AKZO Nobel een wachttijd van een halfjaar afkondigde, is niet onredelijk, maar neemt niet weg dat er meer regelgeving nodig is om neerwaartse druk op het eigen vermogen door verdediging tegen “raiders” tegen te gaan. Ook hier ligt het langere termijn denken stevig onder druk!

 

Auteur: Dr. Job Hoogendoorn